Eerste uitspraak over de coronacrisis in het arbeidsrecht

Rechtvaardigt de coronacrisis dat een werkgever de uitbetaling van het salaris van de werknemer voor 50% opschort?

Mijn kantoorgenoot David Stikkelbroeck maakte vorige week reeds melding van de eerste uitspraken over de coronacrisis in relatie tot overmacht of onvoorziene omstandigheden. Nu is ook de eerste arbeidsrechtelijke corona-uitspraak gepubliceerd.

Het betreft een uitspraak in kort geding van de kantonrechter te Amsterdam. Een restauranthouder van wie het restaurant op grond van de overheidsmaatregelen in verband met de coronacrisis met ingang van half maart 2020 is gesloten, besluit eenzijdig en zonder overleg met zijn werknemers slechts de helft van hun salaris uit te betalen. Dit ondanks dat hij een voorschot op grond van de NOW ontvangt. Dat alle werknemers 50% van hun salaris kregen, leek de restauranthouder wel zo eerlijk nu wegens gebrek aan financiële middelen niet aan alle medewerkers hun volledige salaris kon worden uitbetaald. Hij was immers door de coronacrisis in acute betalingsproblemen gekomen.

De kantonrechter is met de restauranthouder van mening dat door de buitengewone omstandigheden (lees: de coronacrisis) waarin hij nu verkeert een onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie aanwezig is. Dus heeft de restauranthouder een zwaarwichtig belang dat in beginsel met zich brengt dat van zijn werknemers gevraagd kan worden om   in overleg   bepaalde arbeidsrechtelijke aanspraken op te schorten of zelfs helemaal prijs te geven. Het eenzijdig en zonder nader overleg genomen besluit van de restauranthouder tot betaling van slechts 50% van het salaris, brengt voor de werknemers echter een te grote inkomensachteruitgang mee, waardoor zij in financiële problemen komen. De werknemers zijn immers van hun loon afhankelijk om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. De wederzijdse belangen wegende, oordeelt de kantonrechter dat van de werknemers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet verlangd kan worden dat zij over meerdere maanden met 50% opschorting van hun salaris instemmen, ook omdat niet vaststaat wanneer de restauranthouder dan wel over voldoende middelen zou beschikken om de achterstanden in te lopen. De kantonrechter veroordeelt de restauranthouder het achterstallige salaris aan de werknemers te voldoen.

Uit deze uitspraak blijkt dat de kantonrechter de deur op een kier zet voor het van werknemers kunnen vragen van een loonoffer. Voorwaarde daartoe lijkt in ieder geval te zijn dat de werkgever niet eenzijdig dergelijke maatregelen neemt, maar daarover met de werknemers in overleg gaat.